Geschreven door:
Volgens artikel 6:162 BW lid 1 is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Aan de verplichting tot schadevergoeding ligt geen overeenkomst ten grondslag. Het onrechtmatige daadrecht gaat over buitencontractuele aansprakelijkheid, een aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een contract of een contractuele wanprestatie.
Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW moet voldaan zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
Artikel 6:162 BW onderscheidt drie soorten onrechtmatige gedragingen:
De eerste twee categorieën zijn duidelijk. Wie inbreuk maakt op het eigendomsrecht van iemand anders handelt onrechtmatig. Bij het handelen in strijd met een wettelijke plicht wordt een wettelijke regel overschreden. Dit kan bijvoorbeeld ook het overtreden van een vergunningvoorschrift zijn.
De derde categorie is de vastlegging van de in 1919 door de Hoge Raad in het arrest Lindenbaum/Cohen geformuleerde rechtsregel, dat ook de schending van ongeschreven normen een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
De zaak speelt in 1915, dus ruim 100 jaar geleden, tussen twee eigenaren van handelsdrukkerijen in Amsterdam; Lindenbaum en Cohen. Cohen had een list verzonnen en een bediende van Lindenbaum door giften en beloften overgehaald om hem concurrentiegevoelige klantinformatie te verstrekken, zoals kopieën van uitgebrachte offertes en verdere klantgegevens, waar die bediende op in gegaan was, waardoor Lindenbaum schade leed. Lindenbaum pikte het niet en maakte de gang naar de rechter, wat uiteindelijk tot het arrest van de Hoge Raad heeft geleid.
Een ander belangrijk arrest op het gebied van onrechtmatige daad is het Kelderluik-arrest van 5 november 1965. De zaak gaat over een bezoeker van café De Munt aan het Singel 522 te Amsterdam, die op weg naar het toilet door een openstaand kelderluik valt en zijn been breekt. Het kelderluik was geopend door een personeelslid van Coca-Cola, die bezig was emballage op te halen. De casus gaf de Hoge Raad de mogelijkheid om een nog altijd gezaghebbende uitspraak over gevaarzetting te doen. Het gaat hier om het spanningsveld tussen gevaarzetting enerzijds, en onoplettendheid anderzijds.
De vraag die aan de orde was is of aan iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen gevaarlijk is de eis kan worden gesteld dat hij veiligheidsmaatregelen neemt. De Hoge Raad formuleert daarvoor de Kelderluik-criteria:
Om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen dient te worden gelet op:
In casu was een ernstig gevaar geschapen, dat met eenvoudige middelen had kunnen worden voorkomen. De Coca-Cola Export Corporation was dus terecht veroordeeld de schade van de ongelukkige cafébezoeker te vergoeden.
Een daad is toerekenbaar aan de dader als deze is te wijten aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens wet of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Anders gezegd, iemand heeft dus een fout gemaakt.
Er is alleen sprake van aansprakelijkheid als de gedraging tot schade heeft geleid. Dat kan zowel vermogensschade zijn als ander nadeel. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Immateriële schade is een vorm van ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt. De aanwezigheid van schade wordt in het algemeen snel aangenomen.
Het causale verband betreft het verband tussen de oorzaak (de onrechtmatige handeling) en het gevolg van de schade. Dit verband wordt in de definitie van onrechtmatige daad in de wet tot uiting gebracht in het woord ‘dientengevolge’. Aan het causaliteitsvereiste is in de regel voldaan indien sprake is van een 'conditio sine qua non', de voorwaarde zonder welke het gevolg niet zou zijn ingetreden. Als men de gedraging wegdenkt en de schade wordt dan ook geleden, dan is dus niet aan deze voorwaarde voldaan.
Wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de geleden schade, bestaat geen plicht tot schadevergoeding. Deze in 1928 door de Hoge Raad geformuleerde regel is neergelegd in artikel 6:163 BW. Het relativiteitsbeginsel is echter niet absoluut. Een belangrijk arrest over het relativiteitsbeginsel is het tandartsenarrest van 17 januari 1958, wat ging over een tandarts, die zonder vergunning werkte. Dat was niet toegestaan, maar de norm was niet geschreven om andere tandartsen van dit soort illegale concurrentie te vrijwaren. De naar de advocaat-generaal bij de Hoge Raad genoemde 'correctie Langemeijer' bood hier uitkomst.
Deze correctie houdt in dat, ook al is de wettelijke beperking van de toelating tot uitoefening van de tandheelkunde gegeven ter bescherming van de volksgezondheid, als waarborg tegen ondeskundige beroepsuitoefening, dit niet wegneemt dat voor een wél bevoegde, concurrerende tandarts een bijzonder, in het maatschappelijk verkeer te respecteren, belang kan ontstaan bij de naleving van de voorschriften betreffende de toelating tot het beroep door een ander. Met de correctie Langemeijer was het handelen alsnog onrechtmatig.
Wilt u meer weten over wat onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid? Vraag het ons vandaag nog vrijblijvend wat wij in uw geval voor u kunnen doen. Wij helpen uw graag. Ons motto is niet voor niets: "Uw probleem, onze zorg."
Hein Kernkamp helpt u graag verder.
KvK: 74640518
BTW: NL859977602B01
IBAN: NL37ABNA0844817805
Minerva Advocaten B.V.
Meent 106
3011 JR Rotterdam
Wij gebruiken cookies om onze website te verbeteren en analyseren.